De Nederlands Hervormde kerk te Made.

 

 

Dames en heren, welkom in het oudste monument van Made, een bedehuis waarin zowel het “Requiem aeternam“ en het “Een vaste burcht is onze God” geklonken heeft, waar de pastoor de woorden “et pater et fili et spiritus sanctus” en de dominee de woorden “De Heere zegene nu en Hij behoede u” hebben gesproken.

 

Het dorp Made behoorde aanvankelijk tot de stad Geertruidenberg. Ook voor het geestelijk leven was men afhankelijk van deze stad. In 1346 werd toestemming gegeven voor de uitgifte van percelen land op “die Meede”. Al snel ontstond er bebouwing. Ten behoeve van de geestelijke verzorging van de bewoners werd in 1511 door het Kapittel van Geertruidenberg een kapel gesticht in de zuidoosthoek van de Middelmade. Aanvankelijk was het een Mariakapel, maar al snel werd de kapel gewijd aan St. Adrianus. Jaarlijks was Made een bedrag van 36 Rijnsgulden verschuldigd aan het Kapittel te Geertruidenberg.

Uit een verklaring in 1514 blijkt dat er in Made en Stuivezand samen 105 haardsteden waren.

De kanunniken van Geertruidenberg verklaarden dat de parochie van Geertruidenberg met die van Made en Stuivezand 1 parochie was met ongeveer 1500 communicanten.

De kapel, die een vicaris of hulppastoor had, was afhankelijk van St. Gertrudiskerk te Geertruidenberg. In deze kapel mocht niet gedoopt worden. Tijdens de dienst van pastoor Peter Wolf (Petrus Lupi), vicaris te Made vanaf 1548, werden in 1558 pogingen ondernomen om een doopvont in de kerk te krijgen. De reden hiervoor was de grote afstand naar de kerk te Geertruidenberg en de slechte toestand van de wegen als gevolg van overstromingen in het poldergebied tussen Made en Geertruidenberg. Het verzoek werd mede gesteund door een verklaring van ene Mariken Adriaansd, die veel problemen had met het brengen van een dopeling naar Geertruidenberg. De verklaring werd mede ondertekend door Adriaan Thonisz van der Zwaluwe en Cornelis Willemsz van Drimmelen.

 

Op 28 april 1559 werd naar aanleiding van een voorval een verklaring in de kerk te Made opgetekend.

In de kerk te Made zijn voor de deken en het Kapittel van Geertruidenberg verschenen; pastoor Peter Lupi en meester Adriaan Everts, koster van de kerk op verzoek van Adriaan Thonis vanwege Adam Peters zijn zwager inwoner in de vlek van der Made en verklaren bij ede dat zij elk in zijne officie administrerende zijn geweest.

Jacob Peters, had zijn laatste sacrament ontvangen op 22 april. Zij hebben Jacob Peters horen zeggen toen hij het sacrament ontving: “Ik vergeef Adam mijn broer geerne, want die kwetsuur komt mij door mijn eigen schuld” en “Had ik hem niet geslagen, hij had mij niets misdaan”. Ook werd aan Jacob Peters gevraagd of het hem zou gelieven dat Adam Peters in zijn presentie kwam. Jacob: “ ik zou het wel willen dat hij bij mij kwam, alzo dat hij niet en schreien zou, want dat zoude mijn hert niet konnen verdragen.

 

Op 2 september 1571 vond de laatste Katholieke kerkvisitatie in de St. Adrianus kapel te Made plaats. Over de vicaris Antonie Dirksz van Leende waren veel klachten wegens drankmisbruik.

vicaris: Anthonius Theodorici de Leendt (=Antonie Dirksz van Leende)

Adriaan Michielsen: magister capelle

Johannes de Laat, kapelmeester

Godefridus Michielse, H.G. meester

Antonius Peter Cornelisse, kapelmeester

Denis Emondt van Breda, koster

 

In Holland, waartoe destijds Made en Geertruidenberg behoorden, werd in 1572 de vrijheid van Godsdienst ingevoerd en in 1573 werd er de Rooms Katholieke Eredienst in verboden. De kerk werd als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Tachtigjarige Oorlog vernield. Op 4 augustus 1573 werd door de predikant van Geertruidenberg, Johannes Bisschop, gevraagd om een predikant voor Raamsdonk en Made.

De classis Dordrecht had echter nog niet voldoende gewettigde predikanten om alle dorpen in de Overwaterse Ring (o.a.Willemstad, Klundert, Hooge Zwaluwe, Made, Drimmelen, Geertruidenberg, Raamsdonk, Capelle) te bemannen. Alleen in de steden kwamen predikanten. De dorpen op het platteland kwamen ten prooi aan voormalige monniken die in de kerken het evangelie brachten. Als eerste wordt genoemd Gillis van Couwenberg, die vanaf 1580 tot en met 1589 gepreekt heeft in de kerk te Made, maar ook in de kerk te Oud Drimmelen. In 1589 wordt een schenking aan de kerk te Made, te weten een kelk en missaal, in een kerk te Antwerpen geplaatst, omdat de kerk te Made buiten gebruik was.

Vervolgens kwam Laurentius Baltheus van den Berg, die hier onwettig tussen 1593 en 1607 de kerken van Made en Oud Drimmelen bediend heeft. In 1597 verkochten de  Kerkmeesters Cornelis Janse de Laat, Cornelis Pieterse Verhoeff en Bastiaan Aerts Molenaar een morgen land in de Plukmade voor de toekomstige restauratie van de kerk.Over het algemeen wordt verondersteld dat genoemd kerkmeesters behoorden tot de Protestantse religie. Ik betwijfel het echter. Genoemde 3 kerkmeesters waren volgens mij Katholiek. Er is dan echter sprake van een overgangsperiode en ook het onderscheid tussen Katholiek en Protestants was niet zo scherp.

Mogelijk is de kerken tussen 1607 en 1609 door Johannes Gosiunus bediend, die nadat hij te Hooge en Lage Zwaluwe geschorst was de benen naar Made en Drimmelen genomen had.

Uit een verklaring van juni 1609 bleek dat de inmiddels Protestantse kerk op koste van het dorp Made voor 1500 gulden hersteld was. Hiertoe was onder meer een lening van 400 gulden afgesloten. De kerk bezat ook een akkertje waarop het huis van de schoolmeester (tevens koster) stond. Dit huis was enige tijd daarvoor door de gezamenlijke buren aangekocht ten behoeve van de schoolmeester of de pastoor.

1 juni 1609.

Compareerden op den stadhuize der stede Geertruidenberg voor schout, borgemeester en schepen der zelfde stede:

Henrick Adriaansz als gezworene, Jacob Willems als kerkmeester, Ariaen Janse Schram en Bouwen Jansz wezende van de 15 mannen van der made, ende hebben op het verzoek van de Heeren Gecommitteerden Jacob Frans Wittens en Cornelis van Coolwijk bij hunn manne waarheid verklaard en geattesteert, nopende het inkomen van de kerk van Made, alsdat dezelve kerke van Made is alleenlijk een capelle of dependant van de kerk van Geertruidenberg, sedert de fundatie ervan, die geschiet is in de jare 1511, gestaan hebbende op het Cappittel der selver stede, ende oversulx geen inkomen en is hebbende dan aan verscheijdene kleine renten ter somma van 25 rijnsgulden, 7 ½  st. en aan landpachten 6 rijnsgulden, met een akkertje van omtrent 2 hont lant, daar den koster en de schoolmeester hunne woningen op plegen te hebben, en heeft de gemeente van de Made eertijds tot subsidie van den kerkdienst aan het Cappittel jaarlijks betaalt 36 rijnsgulden. waarmede het Cappittel den kerkendienst op de Made heeft moeten verzorgen.

Verklaarden de voors. tot opbouwingen en reparatie van de voor. kerke, die mits de troubelen geheelijk geruineert was, opgenomen te hebben 400 rijnsgulden, daarvan nog tegenwoordig bij de gemeente van de Made, tot interest betaald wordt 28 rijnsgulden jaarlijks, zo dezelve reparatie in het geheel wel 1500 rijnsgulden gekost hebben,

 

Schout en magistraat van Geertruidenberg adviseerden om in het dorp Made een predikant te plaatsen, niet alleen voor de kerken van Made en Oud Drimmelen, maar ook ter assistentie van de predikant in de stad.

 

Op de 8 september 1609 hebben de gecommiteerden zekere memorie aan de schout, begrijpende gelijke goederen als boven verhaalt, doch verklaarden des naarder gevraagd zijnde, dat op het dorp van de Made bij de geburen is gekocht een zeker huisken voor de pastoor of schoolmeester aldaar, tamelijk bekwaam zijnde tot bijwoningen, maar zijden wel te weten, dat het zelve alsnog niet te vollen was betaald en belangende de twee honden lands voorgemeld zijde de voornoemden dat de zelve alsnu verhuurd werden tot 6 of 8 gulden per jaar, zonder t zelve nogthans precies te weten, zeggende niettemin dat die van de voors. dorp t zelve ook niet en houden als geestelijk of kerkelijk goed.

Ende om te verstaan wat ordre opte kerkendienst van der Made ende Drimmelen alderbest zoude mogen worden gestelt, hebben den voors. schout en burgemeesters geadviseert dat het alderbekwaamst zoude zijn, dan men eenen dienaar stelde op  het dorp van der Made vorseijt, die niet alleenlijk den dorp van Drimmelen voornoemt soude mogen bedienen, maar ook sustenseren der kerkedienst binnen der voorsc. stede van Geertruidenberg overmits den dienst voor den dienaar aldaar zwaar vallende is.

 

In het gekochte huis werd de eerste gewettigde predikant van Made (en Drimmelen) gehuisvest: Lothus Jansz van Ilpendam, die op Tweede Paasdag 1610 in zijn ambt bevestigd werd. Deze wat oudere predikant werd in 1616 ontslagen “om reden van zwakheid en melancholie”. De magistraat van Geertruidenberg droeg daarop Johannes Abrahamsz Dammannus als nieuwe predikant voor. Deze persoon was korte tijd predikant geweest te Zundert en Rijsbergen en daarvoor te Dirksland (1598-1616)

 

Nadat ds. Dammannus in 1619 vertrokken was, werden de kerken van Made en Drimmelen bediend door Johannes Snetenus. Johannes Caderus, Cornelis Schalken en Samuel Pistorius. Johannes Caderus is tussen 1635 en 1637 ontslagen van zijn dienst geweest. Cornelis Schalken is de vader van de bekende schilder Godfried Schalken.

Tijdens de dienst van Samuel Pistorius werd in 1657 een nieuw hek tussen kerktuin (dat is het voormalig koor) en het schip van de kerk gezet. De initialen van de maker zijn nog aanwezig op het hek. Ook brandde tijdens de dienst van ds. Pistorius in 1672 het schoolhuis af.

Op 24 september 1673 overleed ds. Pistorius op 51 jarige leeftijd en vermoedelijk is hij in de kerk begraven. Na zijn overlijden werd de combinatie met Drimmelen opgeheven.

Alleen voor de kerk te Made dienden daarna achtereenvolgens: Martinus (Mattheus) Lydius (1674-1676), Theodorus van Steen (1676-1677) en Johannes Haphten (1677-1682).

–       Martinus (Mattheus) Lydius,

Geboren te Dordrecht in 1643, overleden in 1685 te Cillaarshoek.

Zoon van ds. Isaak Lydius

1674-1676 Made

1676-1676 Zuid-Beierland (Hitsaard)

1676-1685 Cillaarshoek

 

–       Theodorus van Steen,

Geboren te Wezel (Kleef), overleden in 1701.

1676-1677 Made

1677-1701 Fijnaart

 

–      Johannes Haphten (Aphten),

Geboren te Geertruidenberg ca. 1648, overleden in 1684

1677-1682 Made

1682-1684 Mijnsheerenland van Moerkerke

 

 

In 1683 werd de Drimmelense predikant Joachimus Sessings tevens predikant van Made. De kerk van Drimmelen had zich wel tegen de combinatie verzet. De predikant overleed in 1706. Hij werd opgevolgd door achtereenvolgens: Jacobus Rhijnvis, Johannes Sagius, Jacobus Johannes Ecoma, Jan de Voogt en Karel Willem van Hardeveldt.

Ds. Sagius ging in 1751 met emeritaat en overleed te Made op 18 januari 1758 en is vermoedelijk hier in de kerk begraven.  Hetzelfde geldt voor zijn opvolger Ecoma, die 31 juli 1772 overleed. Ds. Johannes Sagius was een zoon van ds. Arnoldus Henricus Sagius uit Geertruidenberg en trad op later leeftijd in 1749 in het huwelijk met Catharina Mutsaerd een zus van Anna Mutsaerd die getrouwd was met schoolmeester Huijbert van Vuren. Vanwege een slechte gezondheid ging ds. Sagius in 1751 met emeritaat (pensioen).

 

Ds. Ecoma, naar wie de Ecomastraat vernoemd is, was een erg kleurrijk man. Hij was een zoon van ds. Eco Ecoma uit Oosterhout. Hij was gehuwd met Maria van Vuren uit Made. Reeds voor zijn intrede in de kerken van Made en Oud Drimmelen veroorzaakt hij een schandaal bij de dood van een oom van zijn vrouw (Leendert van Vuren). In beschonken toestand en veel te laat arriveerde Ecoma per paard bij het huis waar Leendert van Vuren zo juist gestorven. Jasper Strommenkel (vermoedelijk als ouderling aanwezig op het sterfhuis) moest hem van het paard helpen en toen de predikant vernam dat hij te laat gekomen was sprak hij “verdoemd dat spijt mij, ik meende er nog een goed woord te doen”. Strommenkel antwoordde daarop: “Dan had u niet zolang in de herberg, 2 ½ uur, moeten blijven zitten.” Een andere aanwezige Robbert Corteweg vroeg aan Ecoma, wat voor een man hij is. Hierop kwam het antwoord: “Een mensenhoeder”. Corteweg riep daarna de predikant toe dat hij beter een ganzenhoeder was. Ook gaan er verhalen dat ds. Ecoma geld bestemd voor toekomstige restauratie van de kerk gebruikt zo hebben voor het opknappen van de pastorie.

 

Vanaf 1768 werden er pogingen ondernomen tot restauratie van de inmiddels in verval geraakte kerk.

Timmerman Schalk Timmers had in 1772 rapport over de kerk gemaakt. Herstel van de kerk kostte 4874 gulden. Er was echter geen geld. Ook het dorp had geen geld omdat in 1762 brand in een huis tegenover de kerk ontstond en daarna sloeg de brand over na het schoolhuis. Omdat er toen ook al geen geld was had men een huis moeten huren om tot schoolhuis te bestemmen. Schalk Timmers  rapporteerde onder meer over het slechte dak, de bouwval van het interieur (preekstoel, de stoelen, de vloer in de tuin, de slechte toestand van de raamkozijnen), en ook dat het kruis van de toren door het dak gevallen was.

 

In 1776 adviseerde de rentmeester van de Domeinen om de zijvleugels van de kerk af te breken. De fundamenten van deze vleugels zijn nog te traceren op het kerkhof. De zuidelijke muur van de ingangsportaal rust op een deel van deze oude fundering. Hetzelfde geldt voor de zuidelijke muur van de consistoriekamer. De kerk was volgens de rentmeester veel te groot voor de kleine Protestantse Gemeente. In 1773 waren er 39 belijdende leden.

 

De Domeinraad van de Prins van Oranje gaf op 3 juni 1778 toestemming het opbouwen en herstellen van de kerk op de Made conform de bijgevoegde tekening, bestek etc. door de architect Schonk, te besteden. Aannemer werd Hendrik van Waspik voor 3720 gulden. Opzichter was Frans Timmers, timmerman te Made.

Tijdens deze restauratie werden de zijvleugels en vermoedelijk ook het westeind van het kerkschip gesloopt. Het koor bleef gespaard en twee traveen van het schip werden gespaard. Wel werden de gotische ramen gewijzigd. Het meest oostelijke raam werd geheel dichtgemetseld. De andere ramen werden vervangen door lagere rond gesloten ramen. Ter plaatse waar de consistoriekamer en de ingangsportaal aangebouwd werden, kwamen op een andere plaats dezelfde soort ramen. Het kerkschip werd met 2 traveen verlengd en ook daar kwamen dezelfde ramen. Ook aan de westzijde van de kerk kwam een ingang. Het veranderen van de ramen was noodzakelijk omdat er een nieuwe zolder in de kerk werd aangebracht. Midden op het dak van de kerk kwam een torentje.

Op 18 augustus 1778 werd door Huijbert van Vuren, gezworene van Made, (hij noemt zich burgemeester), de eerste steen voor de vernieuwing van de kerk gelegd. Huijbert overleed te Made op 10 oktober 1781 en is vermoedelijk ook in de kerk begraven.

Het interieur in de kerk werd nagenoeg geheel vernieuwd. Er kwam een nieuwe preekstoel en vanuit Waspik kwamen onder meer 96 nieuwe stoelen. Het vervoer van deze stoelen verliep wat stroef, doordat het transport te Geertruidenberg enige tijd werd opgehouden. Er moest eerst tol betaald worden. De stoelen zijn waarschijnlijk bedoeld geweest voor de vrouwen zitplaatsen in het middenvak van de kerk. Langs de muren bevonden zich, geheel volgens Protestantse tradities, de zitplaatsen voor de mannen.

Op zondag 28 november 1779 werd de eerste dienst na de Restauratie van de kerk, door ds. Karel Willem van Hardeveldt gehouden.

 

De kleine Protestantse Gemeenschap had veel leden die behoorden tot de elite van Made. Enkele leden hadden vooraanstaande functies in het dorp. Reparaties aan kerk en pastorie werden dan ook gemakkelijk uit de dorpskas gefinancierd. De omwenteling van 1795 maakte een einde aan de bevoorrechte positie van deze kerkelijke gemeenschap. Het dorp Made scheidde zich in 1795 van de stad Geertruidenberg af en kreeg een Katholiek bestuur. Dit dorpsbestuur eigende zich het kerkhof en de toren van de kerk toe. Ook besloot het bestuur om zich meester te maken van kerk en pastorie ten einde deze te doen toekomen aan de Rooms Katholieke Gemeenschap te Made. De Protestantse gemeenschap zag zich genoodzaakt om elders onderdak te zoeken. Vanaf 17 februari 1801 tot 15 oktober 1805 kerkte men in de leegstaande school van Huijbert van Vuren. Daarna kon men weer gebruik maken van de kerk, als gevolg van een op 20 april 1804 gesloten contract, waarbij de kerk voor 1000 gulden terug gekocht werd. In dit contract werd tevens afgesproken dat de Roomse Gemeente voor het begraven van eigen mensen gebruik maken van de klok en begraafplaats. Omdat het de Katholieke klokkenluider (door de pastoor) verboden was, om in de Protestantse kerk te komen, werd middels een houten wand een gedeelte van het schip van de kerk afgeschoten. Deze houten wand stond zowel onder als op de orgelgalerij. Ook kwam er in de westelijk muur een speciaal deurtje voor de klokluider.

 

De kleine Hervormde Gemeente van Made telde in 1800 slechts 69 zielen. In 1858 telde de gemeente 60 zielen en ontstond de wens om de combinatie met de kerk van Drimmelen op te heffen. Op 11 oktober 1859 werd bij Koninklijk Besluit de combinatie opgeheven en kregen Made en Drimmelen elk een eigen predikantsplaats. Bovendien werd bij Koninklijk besluit van 11 oktober 1859 de buurtschap Oud Drimmelen, bestaande uit 36 zielen, ondanks verzet vanuit Drimmelen bij Made gevoegd. Zo ontstond de Hervormde Gemeente van Made en Oud Drimmelen.

 

De in de kerk aanwezig grafzerken werden, tijdens de restauratie in 1905, uit de kerk gehaald en er werden plavuizen gelegd. Waarschijnlijk is toen ook de verhoging in het achterste gedeelte van de kerk gemaakt.

Bij de graafwerkzaamheden werd in de kerk een kazuifel van een Rooms Katholieke priester gevonden.

Als gevolg van oorlogsbeschadigingen werd in 1951 de kerk opnieuw gerestaureerd. Tevens kwamen er toen nieuwe banken in de kerk. Ook kwamen er veranderingen in de ruitverdeling van de ramen in de kerk.

Tijdens de laatste restauratie van 1981 verdween het houten schot achter in de kerk en werden buiten tegen de kerk restanten van een grafgewelf aangetroffen.

 

Rond 1970 nam de Hervormde Gemeente een eigen kerkzegel aan. Beschenen door de zon prijkt op het zegel het kerkje. Rondom is een bewerking van psalm 23 “De Heer is mijn herder. Hij zal mij verzaden. Mij schenken de koelte van grazige made.” Met made wordt hooiland of weiland bedoelt.